Het ontstaan van de cultuurpactwet en het cultuurpactdecreet
- Het initiatief
- De grondwettelijke basis
- Het cultureel voorakkoord van 15 juli 1971
- Het eigenlijke cultuurpactakkoord
- De cultuurpactwet van 16 juli 1973
- Het decreet van 28 januari 1974 betreffende het cultuurpact
- Wijziging van de cultuurpactwet door de wet van 12 mei 2009
- Wijziging van het cultuurpactdecreet door het decreet van 21 oktober 2009
1. Het initiatief
De eerste stap voor de oprichting van de Cultuurpactcommissie werd gezet door wijlen senator Maurits Vanhaegendoren, die op 11 september 1969 een voorstel indiende tot wijziging van het reglement van de Senaat (cf. Senaat, zitting 1968-69, stuk 549).
Dit voorstel wilde een artikel 55bis toevoegen aan het reglement van de Senaat. Het voorzag in de oprichting van een vaste senaatscommissie, genaamd Cultuurpactcommissie. De belangrijkste taak van deze commissie zou bestaan in het ontwerpen van wettelijke bepalingen ter harmonisering van de verschillende ideologische en politieke strekkingen in alle culturele domeinen, met uitzondering van het onderwijs.
Dit initiatief voor het oprichten van een Cultuurpactcommissie en het opstellen van een cultuurpact, had een reële invloed op de inhoud van het latere cultuurpactakkoord, en heeft zeker het ontstaan bespoedigd van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt en van het decreet van 28 januari 1974 betreffende het cultuurpact.
2. De grondwettelijke basis
De directe grondslag van het huidige cultuurpact zijn de artikelen 11 en 131 van de Belgische grondwet. Deze twee artikelen dateren van de grondwetsherziening van 1969-1970. Artikel 11 stelt dat het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen wordt toegekend zonder enige discriminatie. Dit artikel draagt de wetgever op de nodige waarborgen ter bescherming van de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden bij wet en bij decreet vast te leggen. Dit beginsel wordt eveneens bekrachtigd in artikel 131 dat de federale wetgever opdraagt de nodige maatregelen te nemen om elke discriminatie om filosofische en ideologische redenen te voorkomen.
3. Het cultureel voorakkoord van 15 juli 1971
Opdat de in artikel 11 en 131 van de grondwet vervatte maatregelen ter bescherming van de ideologische en filosofische minderheden ook ten opzichte van andere overheidsinstellingen konden worden aangewend, sloten de drie zogenaamde traditionele partijen (de Christelijke Volkspartij, de Parti Social Chrétien, de Belgische Socialistische Partij, de Parti Socialiste Belge, de Partij voor Vrijheid en Vooruitgang en de Parti de la Liberté et du Progrès) op 15 juli 1971 een cultureel voorakkoord af.
Dit gebeurde enkele dagen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers op 19 juli 1971 de wet van 21 juli 1971 goedkeurde betreffende de bevoegdheid en de werking van de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap.
Deze wet heeft de culturele autonomie ingevoerd, in samenhang met de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de wetgevende kamers en houdende diverse bepalingen betreffende de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap.
Door de culturele autonomie van de cultuurgemeenschappen, werd de vrees voor machtsmisbruik vanwege een ideologische of filosofische meerderheid immers veel groter dan in de vroegere unitaire staat. Het ideologisch en filosofische evenwicht tussen gelovigen in Vlaanderen en vrijzinnigen in Wallonië, dat tot dan toe op nationaal vlak bestond, werd door de toenmalige grondwetsherziening en de uitvoeringswetten immers abrupt verbroken, zodat belangrijke ideologische en filosofische minderheden in de beide cultuurgemeenschappen bijkomende waarborgen eisten. Het culturele voorakkoord van 15 juli 1971 legde bijgevolg bepaalde principes en doelstellingen vast om discriminatie en machtsmisbruik vanwege de meerderheid te vermijden op nationaal, gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk vlak.
4. Het eigenlijke cultuurpactakkoord
Op 24 februari 1972 werd in de lokalen van de Senaat een politiek akkoord afgesloten. Dit zogenaamde cultuurpactakkoord werd ondertekend door de CVP-PSC, de BSP-PSB, de PVV-PLP, het FDF-RW en de KP-PC (het Front des Francophones - Rassemblement Wallon en de Kommunistische Partij - Parti Communiste).
De toenmalige Volksunie heeft dit akkoord niet ondertekend. De partij onderschreef weliswaar de noodzaak de ideologische en filosofische minderheden te beschermen, maar wilde niet toetreden tot een protocol waarover zij niet mee onderhandeld had (cf. Kamer van volksvertegenwoordigers, Parlementaire handelingen, 28 juni 1973, blz. 2639-2640).
5. De cultuurpactwet van 16 juli 1973
Om het feitelijke cultuurpactakkoord van 24 februari 1972 bindende kracht te geven, werd een gemengde commissie van kamerleden en senatoren samengesteld. Zij moesten uit dit feitelijke akkoord de tekst van een wetsvoorstel distilleren dat de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen waarborgde. Deze werkgroep schreef het voorontwerp van de cultuurpactwet dat op 26 juni 1973 bij de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend met als titel “Voorstel van wet waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt” (cf. Kamer van volksvertegenwoordigers, zitting 1972-1973, stuk 633, nr. 1 en 2). De 182 aanwezige leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers keurden het wetsvoorstel eenparig goed op 28 juni 1973 (cf. Kamer van volksvertegenwoordigers, Parlementaire handelingen, 28 juni 1973, blz. 2638-2647, blz. 2761). Vervolgens werd het wetsvoorstel aan de Senaat overgemaakt, waar het tijdens de plenaire vergadering van 4 juli 1973 werd behandeld (cf. Senaat, zitting 1972-73, stuk 401). De door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurde tekst werd in de Senaat in ongewijzigde vorm goedgekeurd met 147 stemmen versus 2 onthoudingen (cf. Senaat, Parlementaire handelingen, 4 juli 1973, blz. 2153-2168, blz. 2223-2224).
De door de kamers goedgekeurde wet waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt, werd op 16 juli 1973 door de koning bekrachtigd en afgekondigd. De wet werd in het Belgisch Staatsblad van 16 oktober 1973 bekendgemaakt (cf. Belgisch Staatsblad, 16 oktober 1973, p. 11.706-11.710).
6. Het decreet van 28 januari 1974 betreffende het cultuurpact
Het cultuurpact werd op 27 juni 1973 eveneens als voorstel van decreet bij de toenmalige cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap ingediend (cf. cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap, zitting 1972-1973, stuk 112, nr. 1).
Veel volksvertegenwoordigers en senatoren vonden dat een wet niet volstond en dat een decreet rechtskracht moest geven aan de bepalingen van het cultuurpact die met de culturele autonomie van de gemeenschappen te maken hadden.
Volgens de Nederlandse cultuurgemeenschap zou de cultuurraad door de goedkeuring van het voorstel van decreet bovendien duidelijk de wil vertolken om zich bij het cultuurpact aan te sluiten (cf. cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap - verslag namens de commissie voor het reglement, zitting 1972-1973, stuk 112, nr. 3). Men zou echter ook van het standpunt kunnen uitgaan dat het cultuurpact een rechtstreekse uitvoering is van de toenmalige artikelen 11 en 131 van de grondwet, zodat een wet volstaat, omdat de grondwettelijke regeling betreffende de rechten en vrijheden van de burgers - zelfs in een federale staat - aan de nationale wetgever voorbehouden zal blijven. In hetzelfde commissieverslag werd eveneens de mogelijkheid onderzocht om in het decreet over het cultuurpact af te wijken van de tekst van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt.
Het voorstel van decreet betreffende het cultuurpact werd door de cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap besproken tijdens zijn vergadering van 16 oktober 1973. Net zoals tijdens de bespreking in de Senaat stelde Maurits Vanhaegendoren voor het voorstel van decreet voor advies naar de Raad van State te sturen. De meerderheid van de leden van de cultuurraad wenste hierop echter niet in te gaan.
Het decreet betreffende het cultuurpact werd tenslotte met 132 stemmen versus 1 onthouding goedgekeurd (cf. cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap, zitting 1973-1974, Handelingen 16 oktober 1973, blz. 9-25). Het door de cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap goedgekeurde decreet betreffende het cultuurpact werd door de koning bekrachtigd en afgekondigd op 28 januari 1974, en verscheen in het Belgisch Staatsblad van 31 mei 1974 (cf. Belgisch Staatsblad van 31 mei 1974, blz. 7848-7850). Een identiek voorstel van decreet werd voorgelegd aan de Raad van de Franse cultuurgemeenschap. Omdat er amendementen werden ingediend, werd het voorstel aan de Raad van State voorgelegd, die oordeelde dat een dergelijk decreet overbodig was.
7. Wijziging van de cultuurpactwet door de wet van 12 mei 2009
Op 25 april 2005 diende mevrouw A.-M. Lizin, in haar hoedanigheid van voorzitster van de Senaat, een wetsvoorstel in tot wijziging van de wet van 16 juli 1973. Met dit wetsvoorstel wilde de Senaat de mandaatperiode van de leden van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie verlengen tot vijf jaar en de vernieuwing van dit mandaat koppelen aan de wedersamenstelling van de gemeenschapsparlementen (Senaat, document 3-1144/1). De voorzitster van de Senaat stelt in haar toelichting vast dat de leden van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie worden aangeduid door de gemeenschapsparlementen, en dit drie maanden na de vernieuwing van de wetgevende kamers. Daar de vernieuwing van de gemeenschapsparlementen niet meer samenvalt met de vernieuwing van de wetgevende kamers, kan het in de huidige stand van wetgeving gebeuren, dat de politieke samenstelling van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie niet meer evenredig is met de politieke samenstelling van de gemeenschapsparlementen. Om aan dit euvel te verhelpen stelt de voorzitter van de Senaat drie maatregelen voor. De duur van het mandaat van de leden van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie wordt van vier jaar op vijf jaar gebracht (artikel 2 van het voorstel). Het mandaat van de leden van de Vaste Nationale Cultuurpactcommissie wordt gekoppeld aan de wedersamenstelling van de gemeenschapsparlementen. In het voorstel verstrijkt het voortaan zes maanden na de algehele vernieuwing van de gemeenschapsparlementen (artikel 3 van het voorstel). Tenslotte wordt een overgangsbepaling ingebouwd, waardoor het mandaat van de zittende leden loopt tot zes maanden na de eerstvolgende algehele vernieuwing van de gemeenschapsparlementen (artikel 4 van het voorstel).
Nadat de Senaat dit voorstel eenparig had goedgekeurd in zijn zitting van 7 juli 2005, werd het voor verdere behandeling overgemaakt aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Na een bijzonder lange parlementaire procedure, werd het uiteindelijk op 7 mei 2009 door de plenaire vergadering van de Kamer van Volksvertegenwoordigers goedgekeurd met 112 ja-stemmen, bij 26 onthoudingen. (cf. Handelingen nr. 3-123 van 7 mei 2009).
Door de goedkeuring van deze „Wet van 12 mei 2009 tot wijziging van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt“ (B.S. 26 mei 2009), wordt de mandaatperiode van de leden van de Cultuurpactcommissie aangepast aan de nieuwe institutionele architectuur van het land. In casu werden artikel 22 en 23 van de cultuurpactwet gewijzigd.
8. Wijziging van het cultuurpactdecreet door het decreet van 21 oktober 2009
Met het oog op de afstemming van het cultuurpactdecreet van 28 januari 1974 op de inmiddels gewijzigde cultuurpactwet – de redactie van beide documenten was immers identiek - , dienden de Vlaamse volksvertegenwoordigers Ludwig Caluwé, Peter Van Velthoven, Kris Van Dijck, Sven Gatz, Lode Vereeck en Filip Wateeuw op 29 september 2009 een voorstel van decreet in, houdende de wijziging van het decreet van 28 januari 1974 betreffende het cultuurpact (cf. Vlaams Parlement, stuk 131 – 2009-2010 – Nr. 1). Het voorstel van decreet brengt inhoudelijk dezelfde wijzigingen aan, als deze vastgelegd in de wet van 12 mei 2009.
Na bespreking en goedkeuring van het voorstel in de “Parlementaire Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media” op 9 oktober 2009 (cf. Vlaams Parlement, stuk 131 – 2009-2010 – Nr. 2), werd het voorstel van decreet op 21 oktober 2009 in de plenaire vergadering van het Vlaamse Parlement met algemeenheid van stemmen – 113 ja-stemmen – goedgekeurd. (cf. Vlaams Parlement, Handelingen 2009-2010-5 dd. 21 oktober 2009). Het decreet werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 januari 2010.