Hoe verwerkt u het Cultuurpact in uw regelgeving ?

U wil een cultureel orgaan oprichten? Dan moet u statuten opstellen. Wij helpen u daarbij de Cultuurpactwet te respecteren.

7 basisregels

  1. Deelneming aan de voorbereiding en de uitvoering van het cultuurbeleid (art. 3, 6 en 7)
  2. Deelname aan het bestuur van culturele instellingen (art. 8 en 9)
  3. Waarborgen betreffende het gebruik van de culturele infrastructuur (art. 4, 5, 15, 16 en 17)
  4. Waarborgen betreffende de subsidiëring in geld of natura van geregelde culturele activiteiten (art. 10, 11 en 12)
  5. Bijzondere waarborgen inzake geïndividualiseerde aanmoedigingen (art. 13 en 14)
  6. Het gebruik van de communicatiemiddelen (art. 18 en 19)
  7. Waarborgen betreffende het personeel met culturele functies (art. 20)

 

1. Deelneming aan de voorbereiding en de uitvoering van het cultuurbeleid (art. 3, 6 en 7)

Deze artikelen verplichten de overheden ertoe de gebruikersverenigingen en de ideologische en filosofische strekkingen te betrekken bij de voorbereiding en de uitvoering van het cultuurbeleid. In de praktijk moet deze deelname aan het cultuurbeleid gebeuren door middel van gestructureerde en erkende inspraak- en adviesorganen (o.a. culturele raden, jeugdraden, sportraden, hoge raden, enz.)

Hierin moeten niet alleen alle strekkingen vertegenwoordigd zijn. De wet stelt ook dat een onrechtmatig overwicht van een bepaalde strekking vermeden moet worden. De overheden zijn bovendien verplicht organen voor inspraak en advies op te richten als er nog geen passende structuren bestaan.

Top

 

2. Deelname aan het bestuur van culturele instellingen (art. 8 en 9)

Voor culturele instellingen, infrastructuren en diensten die opgericht werden door de overheid, of onder een overheidsinstantie ressorteren, gelden welbepaalde richtlijnen inzake de samenstelling van de beheers- of bestuursorganen.

Er zijn drie vormen van vertegenwoordiging mogelijk:

  1. Een vorm van evenredige vertegenwoordiging, waarbij de politieke strekkingen binnen de overheid evenredig vertegenwoordigd zijn in de beheers- of bestuursorganen van de culturele instellingen of infrastructuren. Deze organen worden bijgestaan door een vaste commissie van advies, samengesteld volgens de principes van artikel 3, 6 en 7;
  2. Een vorm van medebeheer, waarbij de beheers- of bestuursorganen zijn samengesteld uit enerzijds vertegenwoordigers van de betrokken overheid en anderzijds vertegenwoordigers van de gebruikers. De afvaardiging van de overheid wordt samengesteld volgens het principe van de evenredige vertegenwoordiging van de politieke strekkingen.  Voor de afvaardiging van de strekkingen en de gebruikers gelden de principes van artikel 3, 6 en 7;
  3. Een vorm van zelfbestuur, in casu een zelfstandige vereniging van specialisten en gebruikers, waaraan de overheid het beheer heeft opgedragen, al dan niet voorzien van een rechtsstatuut. In deze zelfstandige vereniging van specialisten en gebruikers moeten evenwel alle ideologische en filosofische strekkingen en de representatieve gebruikersorganisaties vertegenwoordigd zijn.

Top

 

3. Waarborgen betreffende het gebruik van de culturele infrastructuur (art. 4, 5, 15, 16 en 17)

Artikel 4 stelt als beginsel dat elke overheid die permanent over een infrastructuur beschikt, zich moet onthouden van enigerlei vorm van discriminatie, uitsluiting, beperking of voorkeur om ideologische of filosofische redenen.

Artikel 15 verduidelijkt dat elke erkende culturele groepering of organisatie, zich al dan niet beroepend op een bepaalde ideologische of filosofische strekking, de culturele infrastructuren moet kunnen gebruiken die beheerd worden onder het gezag van de overheid.

Het beheers- of bestuursorgaan van een infrastructuur kan uiteraard een gebruiksreglement opstellen, maar de gebruiksvoorwaarden mogen uitsluitend gebaseerd zijn op de materiële kenmerken van de infrastructuur.

De overheid kan een infrastructuur slechts permanent, d.w.z. voor een langere periode, aan een instelling met een ideologische of filosofische strekking ter beschikking stellen, indien zij in staat is een gelijkaardig voordeel toe te kennen aan andere instellingen die daarom vragen, en dit binnen een redelijke termijn.  Als de overheid slechts één infrastructuur bezit, dan kan zij deze slechts beurtelings in gebruik geven.  Een terbeschikkingstelling kan in elk geval nooit langer duren dan de regeerperiode van de betrokken overheid.

Ten slotte verbiedt artikel 17 de overheid en de beheers- of bestuursorganen zich te mengen in de programmering of de inhoud van activiteiten die plaats hebben in de culturele infrastructuren.

Top

 

4. Waarborgen betreffende de subsidiëring in geld of natura van geregelde culturele activiteiten (art. 10, 11 en 12)

De reglementering inzake de erkenning en de subsidiëring in geld of natura van geregelde culturele activiteiten, mag slechts worden vastgesteld per decreet of door middel van een beslissing van de vertegenwoordigende vergadering van de overheid (provincieraad, gemeenteraad...) Op deze manier wil men de overheden aansporen een reglement voor subsidiëring op te stellen. Als de overheid dit verzuimt, dan moeten alle toelagen en voordelen in natura nominatief op een speciale post in de begroting worden ingeschreven.

Erkende instellingen die activiteiten uitoefenen die op de gehele cultuurgemeenschap gericht zijn, worden bij decreet gesubsidieerd.  Het decreet dat de financiële tegemoetkoming bepaalt, omvat gelijktijdig:

  • de subsidiëring van een kern van personeelsleden;
  • de jaarlijkse toekenning van een basistoelage voor de werking;
  • de subsidiëring op grond van de werkelijk gepresteerde activiteiten.

Artikel 12 heft de bepalingen van artikel 10 en 11 op voor nieuwe, experimentele initiatieven.  Dergelijke initiatieven kunnen immers gedurende maximaal drie dienstjaren een starttoelage ontvangen. De beslissing om een starttoelage toe te kennen, moet het voorwerp zijn van een met redenen omkleed advies van een bevoegd adviesorgaan.

Top

 

5. Bijzondere waarborgen inzake geïndividualiseerde aanmoedigingen (art. 13 en 14)

In de sector van de kunsten, de letteren en de wetenschappen steunt elke aanmoediging of tegemoetkoming van de overheid uitsluitend op esthetische, wetenschappelijke of artistieke criteria. Bij de toekenning van prijzen, beurzen, leningen, andere toelagen enz. moet de rechtsgelijkheid tussen de burgers gewaarborgd worden ongeacht hun overtuiging. Inzake toelagen en aanmoedigingen voor enkelingen, organisaties en instellingen of hun culturele activiteiten, moet elke overheid een bijlage bij haar begroting publiceren. Deze bijlage moet de omstandige lijst van begunstigden omvatten, met opgave van de toegekende sommen en voordelen. Deze artikelen willen beletten dat overheidsinstanties hun toelagen in de begroting opnemen onder te algemene benamingen.

Top

 

6. Het gebruik van de communicatiemiddelen (art. 18 en 19)

Deze artikelen regelen de toegang van de ideologische en filosofische strekkingen tot de middelen voor meningsuitdrukking die afhangen van de overheden in de betrokken gemeenschap.

Artikel 19 is gewijd aan de instituten voor radio en televisie. Deze instituten moeten in de samenstelling van hun beheers- en bestuursorganen de evenredige vertegenwoordiging van de politieke fracties in elke gemeenschapsraad in acht nemen. De bestuurs- en beheersorganen laten zich bijstaan door een vaste adviescommissie waarin alle erkende verenigingen van gebruikers en alle ideologische en filosofische strekkingen vertegenwoordigd zijn. Deze adviescommissie heeft recht op volledige informatie over de daden van de bestuurs- en beheersorganen.

Top

 

7. Waarborgen betreffende het personeel met culturele functies (art. 20)

Artikel 20 verbiedt elke vorm van discriminatie om ideologische en filosofische redenen van het personeel met culturele functies in alle openbare diensten, instellingen en besturen van het cultuurbeleid. Zowel het statutaire en het onder contract aangeworven personeel als het tijdelijke personeel valt onder dit artikel.  Bij de aanwijzing, de aanwerving, de benoeming en de bevordering van dit personeel, moet men rekening houden met een evenwichtige verdeling van de ambten tussen de verschillende ideologische en filosofische strekkingen.  Bovendien moet elke strekking met een minimale aanwezigheid bij het personeel met culturele functies vertegenwoordigd zijn, en moet een monopolie of onrechtmatig overwicht van één strekking vermeden worden.

Top